Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4954

Datum uitspraak2009-08-04
Datum gepubliceerd2009-08-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAWB 09/3040
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Afwijzing verzoeken voorlopige voorziening inzake verplichting tot het volgen van een EMA en ongeldverklaring van het rijbewijs; geen spoedeisend belang


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht zaaknummers: AWB 09 - 3040 en AWB 09 - 3241 uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 augustus 2009 in de zaken van: [verzoekster], wonende te [woonplaats], verzoekster, gemachtigde: mr. V.J.M. Janszen, advocaat te Haarlem, tegen: de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder. 1. Procesverloop Registratienr 09-3040 Bij besluit van 14 april 2009 heeft verweerder na ontvangst van de mededeling ex artikel 130 WVW94 en gelet op artikel 131 WVW94 en artikel 8, eerste lid, Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (hierna: de Regeling) besloten verzoekster te verplichten mee te werken aan een Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer (EMA), ter bevordering van de geschiktheid, waarvan de kosten ad € 696,- voor rekening van verzoekster komen. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 27 april 2009 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 4 juni 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 26 juni 2009 beroep ingesteld. Bij brief van 26 juni 2009 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Registratienr 09-3241 Bij besluit van 1 juli 2009 heeft verweerder ingevolge artikel 132 WVW94 en artikel 10, derde lid, van de Regeling het rijbewijs van verzoekster ongeldig verklaard, omdat zij niet heeft meegewerkt aan de EMA, omdat de kosten verbonden aan de EMA niet (tijdig) door haar zijn betaald. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 8 juli 2009 bezwaar gemaakt. Bij brief van 8 juli 2009 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij besluit van 27 juli 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en tevens het verzoek tot vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure afgewezen. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 28 juli 2009 beroep ingesteld. De verzoeken zijn gevoegd behandeld ter zitting van 30 juli 2009, alwaar verzoekster in persoon is verschenen, bijgestaan door haar voornoemde gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. N.P. Mackintosh, werkzaam bij het CBR. 2. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard. 2.2 Ingevolge artikel 8:81, vijfde lid, Awb wordt het verzoek om voorlopige voorziening van 8 juli 2009, hangende bezwaar, gelijk gesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende beroep bij de rechtbank. 2.3 Blijkens de processen-verbaal in onderlinge samenhang gelezen en gehoord de verklaring van verzoeksters ter zitting, begrijpt de voorzieningenrechter het volgende. De politie heeft, na een melding daaromtrent, op zondag 25 januari 2009 te 3.00 uur een zwaar beschadigd voertuig in de Montelbaanstraat te Amsterdam aangetroffen, waarin zij bij onderzoek onder meer een medicijnpotje met de naam van verzoekster heeft aangetroffen. Tevens is ter plekke een aantal getuigen gehoord. Op zondag 25 januari 2009 om 4.30 uur heeft de politie verzoekster onderworpen aan een ademonderzoek naar gebruik van alcohol, waarvan het resultaat een gehalte van 450 ug/l u was. Op zondag 25 januari 2009 om 9.50 uur heeft verzoekster een verklaring afgelegd, die erop neerkomt dat zij die avond niet heeft gereden. Op zondag 25 januari 2009 om 13.10 uur heeft verzoekster een verklaring afgelegd, die erop neerkomt dat zij die avond wel heeft gereden, maar pas daarna heeft gedronken. Ter zitting heeft zij verklaard de tweede verklaring te handhaven. (De eerste verklaring heeft zij slechts afgelegd ter bescherming van haar toenmalige vriend.) Zij heeft de gehele toedracht voorts als volgt, hier samengevat, toegelicht. Op zaterdag 24 januari 2009 is zij ‘s avonds met haar vriend in zijn auto naar Amsterdam gegaan. Op een gegeven moment hebben zij ruzie gekregen, waarna zij aanvankelijk de auto heeft verlaten, terug is gegaan om de auto te verzetten (omdat die op een busbaan stond, terwijl haar vriend buiten op straat ruzie maakte met een taxichauffeur), en vervolgens de auto weer is ontvlucht, omdat en nadat haar vriend agressief naar de auto toekwam en een ster in het voorruit van de auto sloeg. Zij wilde richting station gaan voor een taxi. Zij heeft op straat uit een flesje met haar eigen wijn, dat zij altijd bij zich heeft, wat gedronken en is ook een café binnen geweest en heeft daar wat gedronken. Toen zij daaruit enige tijd later weer was vertrokken, heeft zij op straat een politieauto aangehouden om de weg naar het station te vragen. De voorzieningenrechter begrijpt dat zij daarop door deze agenten is aangehouden. Verzoekster heeft desgevraagd verklaard dat zij geen dagvaarding terzake heeft ontvangen. 2.4 De voorzieningenrechter overweegt dat geen sluitend relaas van het voorval is verkregen. De ter zitting gegeven toedracht correspondeert niet met hetgeen verzoekster in haar eerste of in haar tweede - gehandhaafde - verklaring heeft aangegeven en is op verschillende onderdelen op zich zelf vooralsnog niet logisch of begrijpelijk. Van wezenlijke zaken of opmerkingen is in de processen-verbaal niets terug te vinden. Ook de inhoud van het bezwaarschrift, waarin niets meer is vermeld dan dat zij op een snorfiets reed, heeft aan verwarring bijgedragen. Weliswaar heeft verzoekster, overigens eerst ter zitting, verklaard dat zij toen in de veronderstelling leefde dat de besluiten een ander incident betroffen, maar aan verduidelijking van de toedracht in de vroege ochtend van zondag 25 januari 2009 heeft zij in het bezwaarschrift niets bijgedragen. Overigens ontbreekt een proces-verbaal van aanhouding in de stukken. De overige processen-verbaal bevatten verder (overigens niet geheel gelijkluidende) verklaringen van toevallige getuigen met betrekking tot de toestand van de auto van verzoeksters vriend enige tijd vóór de aanhouding van verzoekster. 2.5 Gelet op de vele onduidelijkheden overweegt de voorzieningenrechter dat de zaken zich niet lenen voor het tevens afdoen van de beroepen in de bodemzaken. Inhoudelijke behandeling daarvan en derhalve tevens van verzoeksters beroep op jurisprudentie inzake het zogenaamde na-drinken, zal derhalve in de bodemzaken dienen te geschieden. 2.6 Met betrekking tot de verzoeken om voorlopige voorziening overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Het verzoek van 26 juni 2009 (reg.nr. 09-3040) strekte ertoe een ongeldigverklaring van het rijbewijs te voorkomen. Nu inmiddels bij het besluit van 1 juli 2009 (reg.nr. 09- 3241) het rijbewijs ongeldig is verklaard, kan het verzoek niet worden gehonoreerd en wordt het derhalve afgewezen. Van andere belangen of gronden behoudens de gestelde onjuistheid van het besluit is niet gebleken. Het verzoek van 8 juli 2009 wordt eveneens afgewezen, omdat daarvoor het spoedeisend belang ontbreekt. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij de auto gebruikt voor haar werk als verpleegkundige, om haar (tweede) moeder naar het ziekenhuis te vervoeren en om haar paard, dat elders in een stal of de wei staat, te verzorgen. Tot nu toe doet zij dat met het openbaar vervoer. Hieruit blijkt, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, dat het beschikken over een rijbewijs ongetwijfeld gemakkelijk, maar niet als noodzakelijk moet worden gezien. Niet is in te zien dat verzoekster, zoals zij heeft gesteld, door het ontbreken van een rijbewijs “ernstig wordt gedupeerd”. In dit verband merkt de voorzieningenrechter op dat indien verzoekster weer in bezit van een rijbewijs wenst te zijn, zij alsnog desgewenst onder voorbehoud een EMA kan volgen en middels een Eigen Verklaring een rijbewijs kan aanvragen. 2.7 Gezien het voorgaande worden de verzoeken afgewezen. Er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling. 3. Beslissing De voorzieningenrechter: wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, voorzieningenrechter, en op 4 augustus 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar, griffier. afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.